BEHAAGLIJK, bn. bw. (-er, -st), geschikt om te behagen, welgevallig; eene behaaglijke afwisseling;
— aangenaam een behaaglijk gevoel; (w. g.) innemend een behaaglijk meisje; het ziet er hier behaaglijk uit, gezellig, uitlokkend;
— zich behaaglijk maken, zich aangenaam maken; (ook) een aangenamen indruk maken;
— zich behaaglijk uitstrekken, met welgevallen;
— op behaaglijke wijze iets vertellen, voorstellen, op aangename, prettige wijze. BEHAAGLIJKHEID, v.