BEDRUIPEN, (bedroop, heeft bedropen), druppelsgewijze bevochtigen of bedekken met iets; druipen op iets;
— de onkosten bedruipen, zelf betalen, er alleen voor zorgen moeten;
— zich bedruipen, zijn kostje winnen, in zijn levensonderhoud voorzien;
— zich zelf kunnen bedruipen, genoeg verdienen om voor zichzelf te kunnen zorgen;
— eene vette gans bedruipt zich zelve, wie gegoed is, kan de hulp van anderen ontberen;
— dat zal je bedruipen, in de oogen druipen, leelijk tegenvallen, zwaar aangerekend worden. BEDRUIPING, v. (-en), het bedruipen.