BEDROEFD, bn. bw. (-er, -st), droevig, treurig de bedroefde ouders denken nog steeds aan hun lieveling; de bedroefden troosten; in bedroefde omstandigheden verkeeren; het ziet er bedroefd uit;
— ellendig: een bedroefde toestand;
— slecht: eene bedroefde redevoering;
— armzalig: een bedroefd redenaar;
— heel klein een bedroefd beetje;
— zeer, in sterke mate bedroefd slecht; vgl. bedroevend. BEDROEFDHEID, v. neerslachtigheid.