Troosten - (troostte, heeft getroost), tot berusting brengen, opbeuren (door woorden of daden) : een zieke troosten; trachten verdriet te lenigen : iem. troosten over het verlies van een dierbaren afgestorvene;
— (fig.) zich troosten, zich tevredenstellen, zich schikken in. TROOSTING, v. het troosten.