m. (-en), (oudt.) een edele die het recht had zijne welgeboren mannen onder zijne banier ten strijde te voeren (in Vlaanderen en Brabant ook baanrots geheeten);
— thans nog de rijksbaronnen of baanderheeren namen aan de stemming deel (Oostenrijk-Hongarije);
— den baanderheer spelen, zie BANJER.