Wat is de betekenis van ARBEIDZAAM?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

arbeidzaam

arbeidzaam - Bijvoeglijk naamwoord 1. met genoegen en inzet gewoon om arbeid te verrichten Hij was altijd al een van de arbeidzamere leden van die groep geweest. Woordherkomst Afgeleid van arbeid|arbeid- met het achtervoegsel -zaam Antoniemen lui

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Arbeidzaam

adj. arbeidsum, warber, krigel.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Arbeidzaam

bn. (...zamer, -st), geneigd en gewoon om arbeid te verrichten; werkzaam en vlijtig : hij is eerlijk en arbeidzaam ; de arbeidzame mieren, bijen ; een stil en arbeidzaam leven leiden ; ook van de handen, dagen enz. gezegd.

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

arbeidzaam

bn.; arbeidzamer, arbeidzaamst (werkzaam; lust hebbende in of tot arbeid).

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

arbeidzaam

(ar’beitsa:m) bn. (...zamer, -st) lust hebbend in, tot de arbeid. Syn. bedrijvig, ijverig, naarstig, nijver, vlijtig, werkzaam. Tgst. ➝ log.

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Arbeidzaam

bn. (-zamer, -st), geneigd en gewoon om arbeid te verrichten; werkzaam en vlijtig: hij is eerlijk en arbeidzaam; een stil en arbeidzaam leven leiden; ook metonymisch van de handen, van dagen enz. gezegd.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ARBEIDZAAM

bn. (...zamer, ...zaarnst), geneigd en gewoon om arbeid te verrichten; werkzaam en vlijtig hij is eerlijk en arbeidzaam; de arbeidzame mieren, bijen; een stil en arbeidzaam leven leiden; eene arbeidzame loopbaan; ook van de handen, dagen enz. gezegd. ARBEIDZAAMHEID, v. werkzaamheid, vlijt.