Afwentelen (wentelde af, heeft en is afgewenteld), wentelend van iets verwijderen wentel die vaten wat van den wal af;
— naar beneden wentelen of rollen de steen werd langs de glooiing van de hoogte afgewenteld; ook de steen wentelde van de hoogte af, rolde naar beneden;
— door eene draaiende of rollende beweging wegnemen om eene afgesloten ruimte te openen zij vonden den steen afgewenteld van het graf;
— (fig.) iem. of zich zelf van een drukkenden last bevrijden hij zal willens of onwillens de schande en de verdrukking van zijn geslacht helpen afwentelen; ook hoe de zware steen welke hem op het hart drukte, plotseling was afgewenteld;
— (dicht.) eene reeks van afgewentelde eeuwen, afgeloopen, verstreken;
— zich afwentelen, zich langs een hellend vlak naar beneden laten rollen de jongens hebben er pret in zich van de duinen af te wentelen. AFWENTELING, v.