Gepubliceerd op 31-08-2018

AFWEGEN

betekenis & definitie

Afwegen (woog af, heeft afgewogen), met een zeker gewicht verminderen, inz. in den handel de tarra bij de berekening van het netto-gewicht van koopwaren de geheele bezending thee weegt 1200 pond. maar men moet er de kisten, het theelood enz. afwegen om het netto-gewicht te bepalen;

— alles wegen, van alles het gewicht bepalen weeg eerst deze kisten maar af;
— gedaan maken met wegen;
— met zorg en nauwkeurigheid wegen, er het juiste gewicht van bepalen ik heb al de voorwerpen zuiver afgewogen en van elk het gewicht aangeteekend;
— (fig.) het gewicht, de belangrijkheid bepalen van hoedanigheden, werkingen, handelingen, gezegden, meeningen enz.: weldaden angstvallig afwegen; woorden wier zin men niet afwoog als ze slechts den lachlust prikkelden;
— eene hoeveelheid van zeker gewicht afzonderen van een voorraad koffie een pond afwegen;
— het gewicht dat iets hebben moet, behoorlijk vaststellen, ten einde aan het geheel het juiste evenwicht te geven (eig. en fig.): in welk een evenwicht is alles afgewogen (in de hemelruimte);
— aan een persoon of aan eene zaak tot een bepaald bedrag toewegen, toewijzen ons lot is door de Opperste Goedheid afgewogen;
— zorgvuldig en nauwkeurig den aard of de wijze van handelingen. gezegden en begrippen vooraf bepalen zijne woorden in een goudschaaltje afwegen, angstvallig de draagkracht ervan overwegen;
— want hij is braaf, want hij oprecht, die meet noch afweegt wat hij zegt,
...maar ’t hart laat rollen van de tong; een kalm afwegen van wensch en plicht;
— angstig rechten en plichten afwegen, de juiste verhouding tusschen beide bepalen.
AFWEGING, v. (-en).