Gepubliceerd op 31-08-2018

AFTAKELEN

betekenis & definitie

Aftakelen (takelde af, heeft en is afgetakeld), (een schip) van zijne takelage, van het staand en loopend want ontdoen, aftuigen: het schip werd afgetakeld en opgelegd om vooreerst niet weder in zee te gaan;

— dat schip ziet er deerlijk afgetakeld uit, heeft veel schade geleden aan het tuig;
— (fig.) van iets een gedeelte afnemen en gebruiken: nu wij van de hoofdsom beginnen af te takelen (meer gewoon de hoofdsom aanspreken) zijn wij dikwijls zeer bekommerd, dat wij in onzen hoogen ouderdom tot armoede zullen vervallen;
— de spreker takelde zijn tegenstander danig af, wierp al wat deze gezegd had omver, kleedde hem uit;
— (w. g.) zich matigen in zijne eischen: nu de assurantie-maatschappij hem de gevraagde f 6000 niet inwilligde, is hij al tot f 4000 afgetakeld;
— eerst werkte hij alle dagen zeven uur, maar nu begint hij al mooi af te takelen, in ijver te verminderen;
— hij placht op een grooten voet te leven, maar sedert die laatste speculatie is hij aan ’t aftakelen, bekrimpt hij zich in zijne levenswijze;
— in lichaamskrachten of geestvermogens achteruitgaan, verminderen: hij is aan ’t aftakelen: hij is ook al over de zeventig;
— ik ben in die ziekte vrij wat afgetakeld, verzwakt, vermagerd;
— die dame begint af te takelen, is niet meer zoo mooi als voorheen;
— seniele aftakeling, vermindering der geestvermogens door hoogen leeftijd;
— in geldelijk vermogen, stoffelijke welvaart of bloei verminderen, achteruitgaan: ten gevolge van den oorlog is hij erg afgetakeld; rijtuigen en paarden heeft hij al afgeschaft AFTAKELING, v.