Wat is de betekenis van aftakelen?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aftakelen

aftakelen - Werkwoord 1. ergatief slechter worden De auto was aan het aftakelen, maar reed nog wel. 2. (ov) (scheepvaart) een schip van zijn takelage of tuig ontdoen Een schip aftakelen. 3. (medisch) het door ouderdom of ziekte verliezen van li...

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aftakelen

aftakelen - regelmatig werkwoord uitspraak: af-ta-ke-len 1. minder gezond of krachtig worden ♢ opa Jimmy is de laatste tijd sterk aan het aftakelen Regelmatig werkwoord: af-ta-ke-len ik takel af (... ik aftakel)...

2024-04-18
Spreekwoordenboek

Ed van Eeden (2017)

Aftakelen

De bokser begon langzamerhand af te takelen: hij werd zwakker en ouder.

2024-04-18
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Aftakelen

Het Nederlands kent drie samenstellingen met takelen: toetakelen, onttakelen en aftakelen. Alleen letterlijk wordt het tweede gebruikt. Toetakelen wordt gezegd van iemand die zich op smakeloze wijze ‘ optuigt ’ en af takelen, letterlijk: een schip van zijn takelage ontdoen, wordt meestal gebezigd voor: achteruitgaan zowel in lichaamskra...

2024-04-18
Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Aftakelen

eig. gezegd van een schip: het van takelage, staand en lopend want, ontdoen, het onttakelen, het aftuigen; van iets aftakelen kreeg in het alg. de betekenis van: een hoeveelheid, een gedeelte van iets afnemen, het in omvang doen verminderen; later ook in de zin van afdingen op (de waarde van iets of iem.). Intransitief gebruikte men het voor: allen...

2024-04-18
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

aftakelen

(takelde af, heeft afgetakeld), afranselen, een pak slaag geven. Hij heeft haar net zo lang gerammeld en afgetakeld tot ze met haar vier kinderen is weggegaan (Ferrier 1969: 77).-Etym.: In N alleen in Groningen en het Zuiden (WNT suppl. 1956). Overigens, in AN, a. (overg.) = aftuigen van een schip; fig. ontdoen van zijn bekleding, van uiterlijke sc...

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aftakelen

v., ôftakelje, ôftakje, minder wurde.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aftakelen

(takelde af, heeft en is afgetakeld), 1. (een schip) van zijn takelage, van het staand en lopend want ontdoen, aftuigen: het schip werd afgetakeld en opgelegd ; — dat schip ziet er deerlijk afgetakeld uit, heeft veel schade geleden aan het tuig; 2. fig. : de spreker takelde zijn tegenstander danig af, ontzenuwde, weerleg...

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aftakelen

takelde af, h. (1, 2), i. (2) afgetakeld (1 ontdoen van het takelwerk: van want, zeilen, ankers enz.; 2 achteruitgaan, verminderen in krachten enz.; 3 Z.-N. toetakelen): 1. een schip aftakelen; 2. hij is aan het aftakelen, is heel wat afgetakeld; van vrouwen: in uiterlijke schoonheid; 3. iem. aftakelen.