Gepubliceerd op 31-08-2018

AFSTROOMEN

betekenis & definitie

Afstroomen (stroomde af, is en heeft afgestroomd), naar beneden stroomen: met kracht stroomde de rivier van de rotsen af; na den dooi stroomde eene groote watermassa (van) den berg af; de regen stroomt van het dak af;

— (van tranen, bloed, zweet enz.) langs het lichaam enz. vloeien: hun bloed stroomt af uit wond bij wond;
— als een stroom van eene hoogte afdalen: het volk stroomde weer den heuvel af;
— (dicht.) (van licht en vuur) in een onafgebroken stroom naar beneden vloeien of stralen: het licht stroomt van den hemel af;
— in een onafgebroken stroom van iemands lippen vloeien: de woorden stroomen van hare lippen af met majesteit en luister; vernuft en geest (vernuftige en geestige taal) stroomen haar lippen af;
— (van golvend hoofd- of baardhaar) golvend en los afhangen: de goudgele lokken stroomden in zwierigen overvloed over de schouders van zijn hoofd af;
— (w. g.) van (voorwerpen die in het water drijven) door de werking van den stroom verderaf geraken, stroomend afdrijven: de boom stroomde van ons af;
— (fig.) (van eene volksmenigte) in grooten getale heengaan, vertrekken;
— door de werking des strooms van het strand of den oever afgescheiden en weggevoerd worden, door een krachtigen golfslag afspoelen: hier stroomt jaarlijks veel grond af, ook het land, de oever stroomt hier sterk af, neemt af door den stroom;
— het is hier sterk afgestroomd en daardoor is de oever zoo smal;
— afscheiden en wegvoeren: de rivier stroomt veel van haren oever af, ook de rivier stroomt den oever sterk af. AFSTROOMING, v. (-en).