(sloofde af, heeft afgesloofd), (lichaam en ziel, lichamelijke en geestelijke vermogens) zwaar vermoeien door sterke en langdurige afmattende inspanning, door overmaat van arbeid en zorg zijn lichaam, zijn brein afsloven;
— hij heeft zijne dagen afgesloofd in pijn, onder aanhoudende inspanning, arbeid en zorg, met moeite ten einde brengen;
— zich afsloven, zich zwaar vermoeien, zich aftobben door overmaat van arbeid of bekommering menig burger moet zich dagelijks afsloven om voor zijn gezin den kost te verdienen;
— zich voor iemand afsloven, te zijnen behoeve zich alle moeite getroosten;
— zich voor iets, voor zeker doel afsloven, zich zware inspanning getroosten om het te bereiken;
— (gemeenz.) zich veel moeite voor iets geven, zijn uiterste best ervoor doen menig verkiezingsagent slooft zich af om zijne partij de meerderheid te verschaffen; hij slooft zich af voor het welslagen van die buitenpartij; die hartelijke gastvrouw slooft zich af om hare genoodigden flink te onthalen.