AFRADEN, (ried af, raadde af, heeft afgeraden), (het tegenovergestelde van aanraden en in spreektaal gewoner dan ontraden), iemand af raden iets te doen, hem den raad geven het niet te doen: hij ried hem af goed geld naar kwaad geld te gooien;
— iem. iets afraden, hem den raad geven zich van die handeling te onthouden : hij ried haar die poging af;
— iem. iets afraden, hem raden het niet te doen, te plegen, te nemen, te kiezen, te koopen, te gebruiken enz. : zij raadt hem dat huwelijk ten sterkste af;
— ten einde toe raden : hij heeft alles afgeraden, en nog de goede oplossing niet gevonden;
— zich afraden, zich vermoeien door langdurig naar iets te raden. AFRADER, m. (-s). AFRAADSTER, v. (-s).