AFPELLEN, (pelde af, heeft en is afgepeld), (de schil of den dop van vruchten, alsmede de basten van garnalen) wegnemen, afdoen door gaandeweg de deelen los te maken en er af te trekken : de schil van een sinaasappel, de doppen van erwten en boonen afpellen; ook een sinaasappel afpellen, erwten en boonen afpellen;
— (vruchten en garnalen) geheel pellen;
— alles afdoen wat er te pellen is : al de noten zijn afgepeld;
— zich van de pel ontdoen, die loslaten; zich van de schil, den dop of den bast laten ontdoen, zich laten pellen : die noten pellen niet gemakkelijk af;
— (gewest, fig.) hij heeft me dat weer afgepeld, het door aanhoudend vragen en smeeken, als het ware tegen mijn zin van mij verkregen;
—(schertsend soms van kinderen gezegd) ze ’s avonds uitkleeden, als het bedtijd is;
— (Zuidn.) zijn vel pelt af, laat los, hij vervelt.