Gepubliceerd op 30-08-2018

Afmartelen

betekenis & definitie

AFMARTELEN, (martelde af, heeft afgemarteld),

— iem. afmartélen, hem zoo lang of zoo zwaar martelen, met foltertuigen pijnigen, dat de lijder geheel uitgeput is : mm liet den ongelukkige op de pijnbank zoodanig afmartelen, dat hij eindelijk alles bekende; het valt moeilijk met een afgemarteld (lang of zwaar gefolterd) lichaam nog smart en pijn te verduren;
— (fig.) (menschen of dieren) geheel afmatten door langdurige of hevige kwellingen, hetzij door zwaren arbeid, hetzij door langdurig en kwellend leed, door verveling, ziekte, ellende, kommer, verdrukking enz. : ‘t is schande zooals die boer zijne arbeiders en paarden dagelijks afmartelt: hij gunt hun nooit rust;
— iem. naar den geest geheel afmatten, door vermoeiende of pijnlijke gedachten, door kwellingen van geest of gemoed : iem. met lastige vragen, met verwijten enz. afmartelen;
— die pijnlijke onzekerheid martelde hem af, folterde hem, putte zijn krachten uit;
— het verdriet, die onzekerheid, die ellende, het getob enz. dat zijn geest af martelde, vermoeide;
— ook zich afmartelen, zich naar lichaam of geest sterk kwellen en afmatten ; zij martelt zich af voor een sober stukje brood; ik heb mij vergeefs af gemarteld om het vraagstuk op te lossen; hij martelt zich af om verbetering in een toestand te brengen die niet te verbeteren is. AFMARTELING, v. (-en).

< >