Gepubliceerd op 19-09-2018

Martelen

betekenis & definitie

MARTELEN, (martelde, heeft gemarteld), folteren, met uitgezóchte wreedheid pijnigen (inz. om het geloof): hoe men hen ook martelde, de eerste Christenen waren niet tot geloofsverzaking te brengen;

— dieren martelen;
— (fig.) kwellen, doen lijden de herinnering daaraan martelt mij;
— door pijn gekweld worden hij heeft den heélen nacht liggen martelen van de kiespijn;
— (gew.) veel te verduren, het hard te verantwoorden hebben, tobben, sukkelen;
— (gew.) we zullen martelen om den oogst nog droog binnen te brengen, zeer veel moeite hebben. MARTELING, v. (-en), het martelen, gemartel.

< >