AFLAAT, m. (...laten), (R.-K.) kwijtschelding van die tijdelijke straffen welke men na de vergeving der zonden hier of in het vagevuur nog zou moeten ondergaan; zij worden verleend om de overvloedige verdiensten van Christus en de Heiligen: aflaten kunnen nooit zijn eene kwijtschelding van zonden;
— volle aflaat, volkomen kwijtschelding van alle tijdelijke straffen; gedeeltelijke aflaat;
— iem. aflaat geven, schenken; aflaat bekomen, verdienen;
— (gew.) afdak, ruimte onder een afdak.