Gepubliceerd op 30-08-2018

Afkoken

betekenis & definitie

AFKOKEN, (kookte af, heeft en is afgekookt), (beenderen) door koken ontdoen van het vleesch, het merg enz. dat eraan of erin zit;

— een skelet afkoken, een lijk in kokend water leggen om spieren en pezen van de beenderen te doen loslaten en deze daardoor gemakkelijk te kunnen zuiveren;
— door het koken verwijderd of af gedreven worden : het vet kookt van de soep af;
— door het koken van iets gescheiden worden ; het vleesch kookt van de beenderen af;
— die aardappels koken af, het buitenste is reeds gaar en wordt tot moes voor het binnenste gaar wordt;
— zijde afkoken, ze door koking ontdoen van de aanklevende stoffen, ook koken, ontscholen of degommeeren genoemd;
— spelden afkoken, afgesmede spelden door koking in eene oplossing van wijnsteen of van verdund zwavelvuur ontdoen van het aangeslagen vuil;
— groenten afkoken, ze door koking ontdoen van scherp of sterk smakende sappen;
— kruiden, verfhout enz. afkoken, er een afkooksel van maken, door koking er de kracht uithalen;
— afgekookt vleesch, kruiden, die door het koken de kracht verloren hebben;
— ten einde toe koken;
— allee koken wat er te koken is;
— (w. g.) de troepen zullen af koken , eer zij op marsch gaan, de noodige warme spijzen gereedmaken en nuttigen;
— zeer veel koken. AFKOKING, v. (-en).

< >