AFBLAZEN (blies af, heeft afgeblazen), iets door blazen van iets anders verwijderen, er van wegnemen : het stof van de tafel, ook : de tafel af blazen, het stof er af blazen;
— (stoomw.) den stoom afblazen, door de veiligheidsklep laten ontsnappen;
— den ketel afblazen, den stoomketel reinigen door er het vuile water, door het drukken of blazen van den stoom, uit te drijven;
— de paraffine afblazen, een stroom van waterdamp door de paraffineboter jagen, waardoor er de vluchtige olie uit verwijderd wordt;
— (art.) een kanon afblazen, met los kruit afschieten om het schoon te houden;
— (gemeenz.) afvuren, losbranden, schieten: ik blaas af op ieder die mij durft naderen;
— (mil.) blazen op den hoorn of de trompet, als sein om in te rukken;
— den aftocht blazen; wij moeten afblazen, vertrekken;
— (jag.) de honden afblazen, door blazen op den hoorn de honden van een stuk wild afroepen dat zij vervolgen, terwijl ze op een ander losgelaten zijn;
— eene zekere mate van werk dat in blazen bestaat, volbrengen : die muzikant, die glasblazer heeft vandaag wat afbeblazen. AFBLAZING, v.