ADEMTOCHT m. het ademhalen van levende wezens; eene enkele ademhaling;
— de eerste ademtocht, de eerste ademhaling, het begin des levens;
— tot aan den laatsten (jongsten) ademtocht, tot den laatsten snik van een stervende;
— elken ademtocht, in ieder oogenblik des levens;
— (fig.) de lucht die men inademt;
— (dicht.) verademing: naar den ademtocht snakken, ademtocht zoeken enz.;
— (fig. dicht.) de adem van den wind die als persoon gedacht met zijn geblaas den luchtstroom in beweging brengt: op den ademtocht der winden, de wind;
— de uitgaande adem, aan hoogere of denkbeeldige wezens toegeschreven, beschouwd als het voertuig en het zinnebeeld van kracht die van hen uitgaat, bezielende kracht.