(zwierf, heeft gezworven),
1. her en der trekken, zich nu hierdan daarheen begeven ; omdolen : de Israëheten zwierven 40 jaren in de woestijn; hij heeft lang op zee gezworven ; — een zwervend leven leiden, zonder vaste woonplaats zijn ; — doelloos rondlopen : sommige ouders laten hun kinderen maar op straat zwerven ;
2. op onbestemde plaatsen vertoeven: waar heb je vannacht gezworven? waar ben je zo al geweest ? ; — (van vogels) niet op een bepaalde tijd, ook niet in een bepaalde richting trekken ;
3. aangetroffen worden op niet voor de zaak bestemde, willekeurige plaatsen : er zwierven enige kledingstukken over de meubelen.