Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zwaluw

betekenis & definitie

v. (-en), naam van de zangvogels van de familie der Hirundinidae, waarvan drie soorten in Nederland als trekvogels worden aangetroffen, de huiszwaluw, de boerenzwaluw en de oever- of strandzwaluw ; alle zijn uitstekende vliegers, maar hebben zwakke voeten: in het volksgeloof geldt de zwaluw als een geluksvogel', — (spr.) één zwaluw maakt nog geen zomer, uit een enkele gunstige omstandigheid kan men geen algemeen besluit opmaken; — een oude zwaluw weet haar nest, oude mensen hebben veel ervaring.