Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zuid

betekenis & definitie

I. bw.,

1. ten Zuiden, aan de zuidzijde: Zuid ten Oosten, het punt dat zich 11 ¼ graad van het Zuiden naar het Oosten bevindt; Zuid ten Westen, dat punt hetwelk zich 11 ¼ graad van het Zuiden naar het Westen bevindt;
2. uit het Zuiden (komende): de wind is Zuid;

II. zn.,

1. v., zuidwaarts liggende streek: om de Zuid varen ;
2. o. (hog. st.) het Zuiden.

< >