Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Graad

betekenis & definitie

m. (graden),

1. elk der gelijke delen waarin sommige schaalverdelingen verdeeld zijn, in ’t bijz. die van thermometers; een graad wordt aangeduid door het teken °: de thermometer wijst 800 Fahrenheit (d. i. naar de schaalverdeling van F.); het is tien graden kouder dan gisteren; — hij heeft 41° koorts, de koortsthermometer wijst dat aantal graden als de lichaamstemperatuur aan;
2. (meetk.) 1/349 deel van de cirkelomtrek of 1/90 deel van een rechte hoek : een hoek van 45 graden ; (aardr.) 1/300 deel van de evenaar of van een der parallellen (lengtegraad) of van een der middagcirkels (breedtegraad)i: Amsterdam ligt op 52° Noordebreedte en 4° Oosterlengte van Greenwich;
3. rang, trap: de vrijmetselaars onderscheiden drie graden, die van leerling, gezel en 'meester; — (milit.) ben. voor de waardigheden beneden luitenant (de hogere heten rangen); alle graden dooreen hebben, van de laagste tot de hoogste graad zijn opgeklommen;
4. trap van bloedverwantschap of zwagerschap : twee broeders bestaan elkander in de tweede graad, ooms en neven in de derde, volle neven in de vierde ; — de overledene heeft geen nabestaanden in de erfelijke graad, binnen de graad waarin men erven kan, d.i. de twaalfde graad; — zij bestaan elkaar in verboden graad, bestaan elkaar zo na, dat volgens de wet een huwelijk tussen hen onmogelijk is, of dat zij sommige ambten of bedieningen niet tegelijk mogen bekleden;
5. (bij de hogescholen) rang die na afgelegd examen, verdedigde stellingen enz. aan een studerende wordt toegekend: de graad van candidaat, van doctor in de letteren; hij heeft een academische (of wetenschappelijke) graad; — zonder nadere aanduiding de graad van doctor ; — voorheen ook als ben. voor een waardering bij het afleggen van een examen : summa cum laude was de hoogste graad;
6. trap, punt, stadium in een reeks van gebeurtenissen of een orde van zaken : bij de meeste insecten neemt men verscheidene graden van ontwikkeling waar ; de vader is pedant, maar de zoon is het nog een graadje erger ;
7. hoogte, mate : hij is in de hoogste graad onbeschaamd ; men herhaalt deze bewerking enige malen, naar gelang van de graad van zuiverheid die men wenst te verkrijgen ; hij heeft typhus in een hevige (een lichte) graad; zuinigheid en gierigheid verschillen slechts in graad, niet in wezen;
8. (spraakk.) een bijwoord (een bepaling) van graad, waardoor de mate van het voorhanden zijn van een hoedanigheid of van de kracht, waarmede een handeling plaats heeft, bepaald wordt; — een bijzin van de tweede graad, een bijzin van een bijzin;
9. (algebra) de graad van een stelkunstige vergelijking wordt bepaald door de hoogste exponent van de onbekende of van een der onbekenden ; een vergelijking van de derde graad, waarin een onbekende in de 3de macht voorkomt.