Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zuchten

betekenis & definitie

(zuchtte, heeft gezucht),

1. met kracht hoorbaar uitademen: zucht eens ; — bep. zuchten lozen, slaken als uiting van verdriet, pijn, vermoeidheid enz.: zitten te zuchten ; hij zucht er van ; — minder eig. in zuchtend gaf hij toestemming (e.d.), met blijkbare tegenzin; — soms in sterker opvatting, zoveel als kermen; — onder iets zuchten, het als een zware last gevoelen, er door gedrukt worden ; zelfs wel van levenloze zaken gezegd om een zware belasting aan te duiden : de tafel zucht, beladn met cijns van water, aarde en lucht (Staring);
2. zacht suizen (van de wind).