Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zoet

betekenis & definitie

I. bn. bw. (-er, -st),

1. naam van een niet nader te omschrijven aangename smaakgewaarwording, zowel gezegd van de gewaarwording zelve, alsook van de lichamen waardoor zij wordt voortgebracht; de tegenst. zowel van zuur als van bitter: suiker en honing zijn zoet; zoete kersen, druiven ; zoet smaken ; het is te zoet; zo zoet als suiker, zeer zoet; nog zoeter dan honing, in de hoogste mate zoet; zoet brood, ongezuurd, ongegist; — (spr.) zoete broodjes bakken, zijn eisen lager stellen, toegeven; — iets voor zoete koek opeten, zie Koek ;
2. hoogst aangenaam voor het gehoor of voor de reuk : zoete tonen ; een zoete geur ;
3.hoogst aangenaam: zoete dromen: — vleiend, lief: iem. zoete woorden, zoete namen geven ; hij zeide aan Roosje menigmaal de zoetste kozerij (Bellamy); — (R.-K.) de Zoete Naam, de H. naam Jesus;
4. (veroud., dicht.) zacht, stil: zoet spreken ; vgl. Zoetjes ;
5. gehoorzaam, volgzaam, braaf (van kinderen en van huisdieren): een zoet kind ; zijn de kinderen zoet geweest ? : zoet beest; — (Zuidn.) gedwee, onderworpen;
6. (Zuidn.) aardig, fraai;

7.zoet water, in tegenst. met zout water, zowel als vloeistof, als als stroom of bekken ; — zoete, deur, binnendeur v.e. zeesluis, als deze een dubbel stel deuren heeft; — (timm.) zoet schaven, glad schaven met een dubbele blokschaaf; zoet stellen, het juist stellen van de keerbeitel; II. zn. o., het zoete; — (gew.) stroop; — (fig.) wat aangenaam is : de zekerheid heeft haar zoet, al mist zij het vervoerende der verrassing (Potgieter); ’s levens zoet en zuur, de aangenaamheden en wederwaardigheden des levens ; — zoet en zuur in het huwelijk ondervinden, de lusten en de lasten.