Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zaterdag

betekenis & definitie

I. m. (-en), de laatste dag der week, waarop het werk gewoonlijk vroeger eindigt: j> houdt al vroeg Zaterdag ; — van ouds ook de dag waarop men het lichaam wast en zich verschoont: Zaterdag houden: vgl. Zaterdagavond; — des Zaterdags, op Zaterdag ;

II. tw., bastaardvloek, drommels, satans: wel Zaterdag nog toe, is het nu uit!