Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Woud

betekenis & definitie

o. (-en), met bomen dicht begroeid, vrij uitgestrekt gebied, inz. waarop oude hoge bomen en struiken in het wild door elkander groeien, natuurbos ; in hog. st. voor bos in ’t alg.: een woud van hoogstammige bomen ; de wilde dieren leven in de wouden: — fig.: een woud van masten, van zuilen ; — (gew.) zij moet naar de Wouden (om een kindje te halen), zij moet bevallen.