v. (-en),
1. spijs bestaande uit een toegebonden eind darm, gevuld met gehakt vlees, spek enz., die vers, gerookt, gekookt of gebraden gegeten wordt; voorwerpsn., stofn. en coll. voor een hoeveelheid van die stof: een lange worst; een stuk, een pond, een plakje worst; worst stoppen ; — (spr.) het bekomt hem als de hond de worst, het bekomt hem slecht, het breekt hem lelijk op ; — met een worst naar een zij spek gooien, iets gerings opofferen om een groter voordeel te verwerven;
2. voorwerp dat op een worst als onder 1. gelijkt; uitwerpselen in die vorm; (zeew.) end oud touw om tot kabelgarens te worden uitgedraaid ; — end afgekapt zwaar touw, buiten boord gehangen om ’t schuren te beletten; — met zand gevuld stuk grof doek, in ’t rond gevouwen, dat men bij zware beweging van ’t schip bezigt om te beletten dat de schotels van tafel rollen ; — kruitworst (zie ald.); — krandjang in de waterbouw gebruikt.