1. het menselijk vermogen bewust te streven naar of over te gaan tot het verrichten ener handeling welker resultaat begeerd wordt, ofwel naar het intreden of bestendigen van een toestand ; in het gewone spraakgebr. veelal voor een bep. toepassing van dit vermogen : een wil uiten, te kennen geven; het is mijn wil, dat... ; niets zonder Gods wil; zich aan iemands wil onderwerpen ; — uiterste wil, beschikking waaraan moet voldaan worden na het overlijden van degene die ze maakt, testament; — met betr. tot de kracht van het genoemde vermogen: een sterke wil, die de eenmaal voorgenomen handelingen met kracht beproeft ondanks nieuwe prikkels in tegengestelde zin ; hij is niet slecht, maar zwak van wil; (spr.) kleine willen dragen grote gewichten weg, als men maar wil, kan men veel bereiken : — vrije wil, die in geen enkel opzicht gedwongen is: het was zijn vrije wil, zijn eigen verlangen ; (in ’t bijz.) de macht zijn keus tot handelen te bepalen onafhankelijk van causale noodzaak : heeft de mens een vrije wil? ; — in vele uitdr. staat wil vrijwel gelijk met begeerte, wens, verlangen: alleen de wil om te leven redde de patiënt; het geschiedde met, buiten zijn wil; tegen wil en dank, met tegenzin, gedwongen; met de beste wil van de wereldkan ik niet komen, hoe gaarne ik ook wilde ; — neem de (goede) wil voor de daad ; ik ben geheel tot uw wil, doe met mij wat u goeddunkt, wat gij wilt; — iem. ter wille zijn, hem zijn zin geven ; — een meisje tot zijn wil zien te krijgen, haar trachten te verleiden;
2.in de verb. ter wille van, om de wil van, ten gevalle, ten behoeve van, om te voldoen aan: ter wille van de overzichtelijkheid; om des lieven vredes wil; — ook : wegens, om te verkrijgen: (spr.) om den wille van de smeer, likt de kat de kandeleer, zie Smeer; — (Zuidn.) om dies wil, daarom, (ook) omdat; om dientwil, om die reden ; — vgl. om bestwil, om Godswil, om uwentwille, enz.;
3.genoegen, genot: ergens wil van hebben ; van die jas heb ik veel wil, die houdt zich goed, kan ik lang, veel dragen ; de kinderen hebben er vandaag terdege wil van gehad, hebben veel plezier gehad ; (gew.) wil als water;
4. gading, in de uitdr. elk wat wils, voor ieder iets naar zijn gading.