(wijdde, heeft gewijd),
1. heiligheid verlenen aan, opdragen aan —, afzonderen voor God of de godsdienst, met godsdienstplechtigheden inzegenen : een kerk wijden ; kaarsen wijden ; zich aan God wijden, priester of kloosterling worden; zie ook Gewijd; — (R.-K.) de priesterlijke waardigheid (aan iem.) geven, ordenen: iem. tot priester wijden ; — door zalving inhuldigen : een vorst wijden;
2. in dienst stellen van, besteden (aan): hij wijdt zijn krachten aan het vaderland; zich aan een taak, aan de studie wijden ; aandacht aan iets wijden.