v. (-n),
. het opnieuw geboren worden : de leer der wedergeboorten of der zielsverhuizing ;
in geestelijke zin : gemoedsvernieuwing, o.a. volgens de Christelijke leer, waardoor de mens naar de geest als opnieuw geboren wordende, uit de zondige staat van een leven buiten Christus overgaat tot een heilig leven in Christus : daar is geen zaligheid zonder de wedergeboorte in Jezus Christus; — (fig.) het weder tot leven komen : de wedergeboorte der klassieke oudheid, de Renaissance ; de wedergeboorte van Nederland, het herstel als zelfstandige staat na de inlijving bij Frankrijk, en na de Duitse overheersing ;
2. (w. g.) wat wedergeboren, wat herschapen is: een schip op stroom, die wondere wedergeboorte van den eik en de hennepstruik (Potgieter).