I. m. (-en),
1. eerste slag (bij dorsers, smeden): de voorslag hebben ; ook in het bal- of kolfspel;
2.(muz.) korte noot vooraf, als versiering ; korte voorslag, een achtste noot met een dwarsstreepje door de vlag voor een hoofdnoot, die aan deze zo weinig mogelijk van haar tijdduur ontneemt; lange voorslag, nootje vóór een hoofdnoot dat aan deze zoveel tijdduur ontneemt als aan dat nootje wordt gegeven ; dubbele voorslag, twee kleine noten bij een hoofdnoot; een slepende voorslag bestaat uit twee of meer trapsgewijze opvolgende noten;
3. (ook o.) (oliem.) het eerste of voorlopige slaan van het zaad, in tegenst. met naslag ; 4. voorstel: iem. een voorslag doen ; de voorslag aannemen ;
II. o.,
1. enkele slag, ettelijke minuten vóór het spelen of slaan van een klok;
2. voorslagsblok.