Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vesper

betekenis & definitie

(<Lat.), v. (-s),

1. (R.-K.), een der daggetijden van het brevier, inz. wanneer dit in het openbaar in de kerk gezongen wordt: de vesper is veelal om drie uur ; de vesper is op vele plaatsen vervangen door het lof; eerste vesper, op de vooravond van een feest; tweede vesper, op de feestdag zelf; — (Zuidn.) zij hebben een pintje voor de vesper gedronken, gezegd als het eerste kind te spoedig na het huwelijk geboren wordt;
2. vesperklok : de vesper luiden;
3. (hist.) Siciliaanse vesper, ben. voor de moord die tengevolge van de wreedheid waarmede Karel van Anjou over Sicilië regeerde; op Paasmaandag, de 30ste Maart 1282, gedurende de vesper,, te Palermo aanving en zich vervolgens ook over andere steden van het eiland uitstrekte.