1. o. (Zuidn. m.) (-en), (R.-K.) getijden- of gebedenboek der priesters, bevattende psalmen, kerkelijke liederen, levensbeschrijvingen van heiligen, homilieën der Vaders; ook de gebeden zelf naar vaste indeling van dag en uur (metten, lauden, vier kleine uren en completen) te bidden door de bedienaren der kerk (priesters en vele kloosterlingen): zijn brevier bidden, lezen; — (bij uitbr.) verzameling van gedragsregelen (meest) in dichtmaat: leken-brevier, vrouwen-brevier;
2. v., (boekdr.) kleine lettersoort (7 1/2% punt) tussen nonparel en galjard.