(versterkte, heeft en is versterkt),
1.sterker, krachtiger maken: koude baden versterken spieren en zenuwen ; dat versterkt de maag; de inwendige mens, zich versterken (met), iets gebruiken, nuttigen; het geheugen versterken-, iem. in het geloof, in zijn mening versterken;
2. sterk, tegen aanvallen bestand maken : Hij zal uw hart versterken (Ps. 27 : 14); wie zal mij in mijn nood versterkenï (in dit gebruik thans ongewoon): een legerplaats, een stad, een stelling versterken, haar van vestingwerken voorzien, fortifiëren; ook wederk.;
3.talrijker maken : versterkt de wacht (Jer. 51 : 12): een leger versterken, het aantal troepen vermeerderen;
4.iets met of door een eed versterken, bekrachtigen :
5.krachtiger, intenser maken: het geluid versterken ;— de kleur, de uitdrukking, het accent versterken, meer doen uitkomen. zwaarder maken ;
6. (onoverg.) sterker worden.
