Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Baden

betekenis & definitie

(baadde, heeft gebaad),

1. (onoverg. en wederk.) zijn lichaam geheel of gedeeltelijk in het water dompelen, een bad nemen : ik baad in de rivier ; (ook) zich baden; (bij vergel.) wij baadden tot over de enkels in de modder, waden; — in zijn zweet baden, uitermate bezweet zijn; in zijn tranen baden, een stroom van tranen vergieten ; zich in het zonlicht baden, zich geheel aan de zonneschijn blootstellen; — in licht baden e.d., er geheel in gehuld zijn ; — (zich) in weelde, in wellust, in geluk baden, zich aan het genot er van geheel overgeven; — (zich) in het bloed der vijanden baden, stromen bloeds vergieten ; — hij baadde in zijn bloed, hij lag als ’t ware in het bloed dat uit zijn wonden gevloeid was ;
2. (overg.) in een bad doen, een bad geven; we zullen het kind baden ; het wordt elke morgen gebaad.