(vergaderde, heeft en is vergaderd),
1. (overg.) bijeenzamelen, -brengen, verzamelen: schatten vergaderen ; Ik zal hen vergaderen van de zijden der aarde (Jer. 31 : 8); — tot zijn vaderen vergaderd worden, sterven ;
2. (onoverg.) bijeenkomen: tot Hem vergaderden vele scharen (Matth. 13 : 2); waar twee of drie vergaderd zijn in Mijnen naam, daar ben Ik in het midden van hen (Matth. 18 : 20); de raad is vergaderd ; — ook wederk.;
3. vergaderingen houden, resp. bij wonen : al dat vergaderen verveelde hem ;
4. zie Vergaren.