(wees uit, heeft uitgewezen),
1. aantonen, doen zien : naar uitwijzen, van oude oorkonden; aan den dag brengen: de tijd zal het uitwijzen; dat zal zich weldra uitwijzen, dat zal weldra blijken, zich tonen; — (Zuidn., kaartsp.) winnen door het tonen der telkaarten;
2. (germ.) gebieden heen te gaan; bij rechterlijk vonnis uit het land zetten;
3. beslissen, vonnis vellen over: de rechter moet liet maar uitwijzen.