Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitkoken

betekenis & definitie

(kookte uit, heeft en is uitgekookt),

1. bij het koken uitlopen: het ei is uitgekookt;
2. door koken verdreven worden uit, resp. afzonderen uit: het uitgekookte vet;
3. door koken ontdoen van hetgeen er in zit: benen, vet, vlees uitkoken, het merg, de vetdelen, de kracht er van door koken afzonderen; — door koken zuiveren : linnengoed, een ketel uitkoken;
3. (passief) het vlees is helemaal uitgekookt, al de kracht is er uit gegaan door het koken.