Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vet

betekenis & definitie

bn. (-ter, -st),

1. rijk aan de substantie in het 2de art. genoemd, het tegengest. van mager: vet vlees; vette melk, vette kaas ; — vette olie, niet-vluchtige ; — (van personen en dieren) weldoorvoed en daardoor veel vet (II) hebbende: een vet varken', zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van vlees (Gen. 41 : 2); een dikke vette jongen, die mollig en poezelig is ; hij is zo vet als modder, zeer vet; — (spr.) het oog van de meester maakt het paard vet, wie zelf zijn zaken bestuurt, houdt ze het best in orde ; — de os is er vet, men vindt er een ruim voorziene tafel: — (fig.) hij is vet, hij is dronken ;
2. (van spijzen) met veel vet (II) toebereid : ik houd niet van dat vette eten ; vette saus ; — (overdr.) het is daar een vette keuken, men eet er goed van : — (w. g.) vette Donderdag, Donderdag na Asdag ; vette dagen, de laatste dagen voor de Vasten ;

(spr.) het is altijd vet in (op) eens anders schotel, men meent altijd dat een ander het beter heeft; — het vet hebben, goed eten en drinken : — daar zal hij niet vet van soppen, niet rijk van teren ; — het is er niet vet, men moet zich daar behelpen ; — (spr.) een blode hond wordt zelden vet', — (iron.) daar ben ik vet mee, zal ik vet van worden, daar heb ik niet veel aan ;

3.vruchtbaar, veel voedende stoffen bevattende : een vette grond; vette klei',vet gras, sappig: — (zelfst.) eet het vette, en drinkt het zoete (Keil. 8 : 11): het vette der aarde, haar goede voortbrengselen, lekker eten en drinken, weelde (vgl. Vettigheid);
4. winstgevend: een vet ambt, een vet baantje, postje',de vette jaren, waarin men veel verdient; hi j zit er vet in, hij is rijk, bemiddeld :
5.met vet verontreinigd, vuil: pas op, het flesje is vet; vette vingers hebben ; zijn vette vingers afvegen ; vette vingers op het papier, vlekken met vette vingers gemaakt; mijn hoed is vet', — (gemeenz.) zijn jas is zo vet, men kan er soep van koken, is uitermate vuil en smerig ; — (gew.) het is vet buiten, erg nat van de regen ;
6. (Zuidn., gall.) schuin : een vet vertelsel;
7. dik en breed : vette letters, vette lijnen ; vet schrijven ; de lemma’s staan vet gedrukt; — een vet penseel, dat te dikke verven opwerpt, (fig.) schilder die grof werk maakt:
8. (oneig.) in technische termen : vette steenkool, met een hoog gehalte (tot 30%) aan vluchtige stoffen ; — (hoefsm.) vet stampen, zie Stampen; — (pap.) vet malen, de halfstof zo malen dat de vezels in de lengte gesplitst, maar niet doorgesneden worden; — n. (plantk.) vette kers, koes of kous(en), gew. ben. voor de veldsla.