(hieuw uit, heeft uitgehouwen),
1. houwende wegnemen: de grote takken uithouwen; — een bos uithouwen, er bomen uit vellen.
2. door houwen vormen, aanbrengen (in): een weg door een bos uithouwen; een spreuk in marmer uitbouwen; treden uithouwen; —
dieper houwen: die goot moet nog wat uitgehouwen worden.