I. (takte, heeft getakt), (gew.)
1. grijpen, pakken, te pakken krijgen;
2. aanraken;
3. slaan,
II. (takte, heeft en is getakt),
1. takken hebben, krijgen;
2. snoeien, de nutteloze takken wegsnijden : een boom takken ;
3. op een tak een rustplaats zoeken: fazanten die ’s avonds takken.