Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toezicht

betekenis & definitie

o.,

1. (veroud.) aandacht, oplettendheid: hier had zijn toezicht menigmaal een vijand voorgekomen (Bilderdijk);
2. (veroud.) voorzichtigheid, omzichtigheid;
3. het waken dat een persoon of zaak zich gedraagt of bevindt, dat een handeling geschiedt, overeenkomstig een bep. norm; hoede, zorg, contrôle: het toezicht over de gemeenten en predikanten; onder toezicht plaatsen; onder toezicht staan; onder (het) toezicht van de inspecteur; het toezicht hebben op of over; toezicht houden op of over; toezicht uitoefenen in fabrieken; — (recht.) raad van toezicht en discipline, het in elk arrondissement bestaand college van zes advocaten, dat belast is met de zorg voor de eer van de stand der advocaten en toezicht houdt over hun handelingen: — raad van toezicht (b.v. op spoorwegen).