Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Testament

betekenis & definitie

(<Lat.), o. (-en),

1. in geldige vorm opgemaakte beschikking waarbij iem. verklaart wat na zijn dood, inz. met zijn vermogen zal geschieden : openbaar testament, getekend door erflater, notaris en twee getuigen ; een testament herroepen, terugnemen ; iem. in zijn testament zetten, hem bij testamentaire beschikking bedenken; bij testament; zonder testament, ab intestato ; zijn testament maken ; hij mag zijn testament wel maken, hij verkeert in levensgevaar;
2. ,,verbond” tussen God of Christus en de mensheid : dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments (Matth. 26 : 28) ;
3. ben. voor de beide gedeelten van de Bijbel, waarin de onder 2. genoemde ,,verbonden” zijn omschreven : het Oude en het Nieuwe Testament;
4. (ouderw.) oud testament, (Zuidn.) testament, ben. voor oude personen, in ’t bijz. voor vrouwen : hij was er met zijn testament.