Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tasten

betekenis & definitie

(tastte, heeft getast),

1. (overg.) door aanraking iets voelen, ’t bestaan of de aanwezigheid er van constateren, de hoedanigheid er van leren kennen enz.: ge kunt het zien en tasten; een leugen kunnen voelen en tasten, licht bespeuren.
2. (overg.) door voelen onderzoeken: de pols tasten; — onderzoeken.
3. (overg.) aan alle kanten met de hand aan iets voelen: bevoelen, betasten.
4. (overg.) iem. in iets tasten, hem grijpen, vatten in iets: iem. in zijn eer, in zijn zwak, in het gemoed tasten.
5. (onoverg.) de hand door de lucht, langs en voorwerp, of op een andere dergelijke wijze bewegen, t.w. om iets te zoeken: onzeker tastte hij in ’t rond; behoedzaam tastte hij naar de wond; — als men dieper tast, merkt men, ziet men enz., als men de zaak nauwkeuriger onderzoekt; — in het duister tasten, (fig.) in onzekerheid verkeren, niet weten hoe te handelen: de politie tast nog in het duister.
6. (onoverg.) zoeken terwijl men in twijfel of onzekerheid verkeert: het tasten naar het bovennatuurlijke; het resultaat van veel tasten en zoeken.
7. (onoverg.) de hand uitstrekken, reiken, grijpen: zij tasten naar het eerste het beste wapen dat zij vinden;in iets tasten, de hand in iets steken om er het een of ander te grijpen en eventueel er uit te halen: in zijn beurs, in zijn zak tasten, nl. om geld er uit te halen, en vand. voor: (veel) geld betalen: hij heeft daarvoor diep in zijn zak moeten tasten; — in eigen boezem tasten, de hand in eigen boezem steken, zijn geweten of gemoed onderzoeken en eigen schuld erkennen.