I. (takelde, heeft getakeld),
1. (scheepv.) (een schip) voorzien van al wat voor de vaart nodig is, in de eerste plaats van want; het optuigen: een vaartuig takelen ;
2. met een takel ophijsen : de auto werd uit de sloot getakeld;
3. (van een touw) het eind of de einden met (gewoonlijk zeven slagen) dun touw (takelgaren) stijf omwinden om het uitrafelen te voorkomen.
II. (takelde, heeft getakeld), (gew. in Z.Ned.) ranselen.