m. (-ten),
1. voorwerp waardoor een persoon of zaak wordt gesteund opdat deze niet zou vallen of van zijn plaats raken: (bouwk.) een stut tegen, onder een muur, om hem te schoren, te schragen; — (scheepsb.) ben. voor (nagenoeg) rechte houten of stijlen, inz. ben. voor de, aan weerskanten van het schip zich bevindende, bovenste stukken van een spant;
2. (fig.) persoon op wie iem. of iets steunt, zonder wie hij of het niet zou kunnen blijven bestaan: de stut en de steun van zijn oude vader.