Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STIJF

betekenis & definitie

bn. bw. (...ver, -st),

1. moeilijk buigbaar: een luchtschip van het stijve type; als tijdelijke, veranderende toestand: stijve spieren, die men niet of alleen met moeite en pijn kan bewegen, inz. tengevolge van koude of een verwonding; stijve handen, door de koude; een stijve nek,

a. nek verstijfd door het kou vatten; b. nek of hals die men niet verkiest te buigen of te draaien: (Zuidn.) iem. met een stijve nek bezien, hem met de nek aanzien; zo stijf als een plank, als een deur; ik heb zeker kou gevat, ik ben zo stijf als een deur; het stijf worden der mannelijke roede; stijve haren, borstels, penselen; zich stijf houden, niet meegeven; (Zuidn.) stijf van de honger zijn, grote honger hebben; — bw.: zij zat stijf van de angst; lammeren die stijf en onzeker liepen;

2. (bw.) zo dat het strak wordt, inz. door trekspanning: de snaren stijf spannen; stijf aantrekken, aanhalen; het schip lag gestopt, de ankerkettingen stonden stijf naar achteren;
3. (van weefsels of stoffen) niet slap, niet in plooien vallend: stijve hoepelrokken; stijve boorden; stijf laken, niet soepel; stijve voering, tussenvoering van onplooibaar weefsel; het linnengoed is te stijf, er is te veel stijfsel in; — (bw.) stijf gestreken japonnen;
4. (fig.) niet plooibaar, niet toeschietelijk, zich en anderen weinig vrijheid veroorlovend ; gemaakt ; het was zeer stijf in het gezelschap; een stijve deftigheid; — ,,Dag tante”, zei ze stijf;
5. (rijsch.) bevangen: een stijf paard;
6. (fig.) onhandig, onbevallig, niet los, houterig: stijve manieren; een stijve houding; stijf en gegeneerd; een stijve vertaling; een stijve stijl;
7. (zeew.) (van een schip) door een (te) laag zwaartepunt zeer vast, zeer stabiel liggend: een stijf schip slingert met rukken en in korte periodes; een stijf schip betekent niet steeds een rustig, gemakkelijk schip op zee;
8. (van iets dat opgevuld is) niet gemakkelijk in te drukken; een gesloten geheel vormend: zwaar gevulde, stijve sigaren; stijve ballen; — (drukk.) een stijve regel, regel zetsel die te stijf is opgevuld, die buiten de zetbreedte uitsteekt; stijf zetten,de regels stevig opvullen, weinig ruimte tussen de woorden laten;
9. goed samenhangend, weerstand biedend, niet los: laat de pudding koud en stijf worden: klop het eiwit zo stijf mogelijk; — stijve terpentijn, terpentijn uit lorken gewonnen; — stijve grond, grond die met goed scheurt,die zich na uitdroging wel in kleine stukken laat breken, maar niet fijn wrijven; oude, stijve kleigrond;
10. krachtig, stevig: een stijve bries, koelte; — bw.: zij hield het pak stijf onder haar arm; de wind waait stijf uit de oosthoek;
11. (hand.) (van de markt) stevig, d.w.z. zo dat er veel kooplust is; willig, geanimeerd: de markt is stijf, de prijzen houden zich staande of gaan zelfs omhoog, door veel aanvraag;
12. een flinke massa vormend, van flinke omvang, nogal van betekenis; nagenoeg alleen met betr. tot drank: (Zuidn.) een stijve pint drinken, veel drinken;
13. (bw.) met doorzetting, met hardnekkigheid, koppig: hij houdt stijf en strak staande; hij staat stijf op zijn stuk;
14. onafgewend, strak: iem. stijf aanzien;
15. dik, ruim: een stijve twee uur rijdens: — als bw. thans ongew.: het is stijf drie mijlen hier vandaan;
16. (Zuidn.) erg, zeer: het is stijf laat, zeer laat.