Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SMERIG

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. vettig, olieachtig: smerig eten, een smerige pot, met veel vet er in :
2. (gew.) smijdig, smedig: smerige soep, goed doorkookt, gebonden;
3. (veroud. en gew.) voordelig : een smerig baantje ;
4. met vuil bemorst; vuil, morsig : smerige hanaen, schoenen; een smerig gezicht; — (overdr.) wat vuil maakt: een smerig werk ; — smerig weer, regenachtig, mistig ;
5. vuil, schunnig : smerige taal uitslaan ;
6. oneerlijk, gemeen: een smerige zaak ; iem. smerig behandelen ;
7. weerzinwekkend, ellendig, beroerd: het smerigste land dat ik ken.